Reflectie

Het BSA staat of valt met de kwaliteit van de opleiding

Een kritische reflectie op de VSNU-verkenning

Rob Kickert en Gerard Spaai

 

 

Dr. Rob Kickert, Erasmus Universiteit Rotterdam, Erasmus School of Social and Behavioural Sciences.

 

 

Dr. Gerard Spaai, Amsterdam UMC, locatie AMC-UvA

In 2021 heeft de VSNU een verkenning uitgevoerd naar de voor- en tegenargumenten van het 'reguliere' Bindend Studieadvies (BSA) met als conclusie dat de VSNU het BSA wil voortzetten en bijeffecten nader onderzocht moeten worden. Een kritische bespiegeling op deze verkenning is geschreven door dr. Rob Kickert (Erasmus Universiteit Rotterdam, Erasmus School of Social and Behavioural Sciences) en dr. Gerard Spaai (Amsterdam UMC, locatie AMC-UvA). 

 

 

In 2021 heeft de VSNU1 een verkenning uitgevoerd naar de voor- en tegenargumenten van het ´reguliere´ Bindend studieadvies (BSA), waarbij de ontwikkelingen tijdens COVID-19 buiten beschouwing werden gelaten. De conclusie is dat de VSNU het BSA voort wil zetten en de bijeffecten nader onderzocht moeten worden (VSNU, 2021).

 

Het BSA dient volgens de VSNU drie doelen: vervroegen van de studie-uitval, verkorten van de studieduur en studenten helpen zo snel mogelijk een passende opleiding te vinden. De argumenten voor behoud van het BSA zijn dat het de studenten stimuleert om beter te presteren, de studie-uitval vervroegt maar niet verhoogt en dat er maatwerk wordt geboden aan 60% van de studenten die de BSA-norm net niet halen. De tegenargumenten zijn dat het mogelijk nadelig is voor kansengelijkheid, prestatiedruk verhoogt en mogelijk leidt tot onnodig switchen tussen vergelijkbare opleidingen. Van de drie eerdergenoemde doelen worden de eerste twee dus gehaald, maar de derde niet.

 

Gegeven de maatschappelijke, economische en politieke context waarin het Nederlandse hoger onderwijs zich bevindt, is het begrijpelijk dat de VSNU voorstander is van het behoud van het BSA. De maatschappelijke ambitie om het hoger onderwijs breed toegankelijk te houden staat immers op gespannen voet met het doel om hoge studierendementen te realiseren. Aangezien hoge studierendementen cruciaal zijn voor de financiële situatie van HO instellingen, is de drang naar maatregelen die helpen om die rendementen op peil te houden begrijpelijk.

 

Er is echter wel een aantal kanttekeningen te plaatsen bij wat in deze verkenning gezegd wordt. Bijvoorbeeld dat het verkorten van de studieduur oorspronkelijk geen doel van het BSA was en dat maatwerk voor 60% van de net-niet positieve BSA’ers betekent dat 40% geen maatwerk krijgt.

 

In onze optiek valt echter meer te discussiëren over wat er níét gezegd wordt. Hoewel BSA de selectie vervroegt, valt niet vast te stellen of deze selectie ‘de juiste’ is. Hebben studenten terecht een negatief BSA ontvangen? Het weinige onderzoek dat is gedaan om deze vraag te beantwoorden, liet zien dat studenten die net geen positief BSA kregen, maar wel door mochten studeren aan een soortgelijke opleiding, geen slechtere studieprestaties behaalden dan de studenten die net aan de BSA-norm voldeden (Cornelisz e.a., 2020). Ook is het opvallend om op te merken hoe weinig internationaal onderzoek gepresenteerd wordt naar maatregelen zoals het BSA (Keng, 2016). De simpele verklaring hiervoor, is dat dergelijke maatregelen internationaal nauwelijks worden toegepast en men er daar voor kiest andere curriculummaatregelen te nemen om het studierendement te verhogen. Daarnaast is een belangrijk vraagteken hoe het BSA uitpakt voor specifieke groepen studenten. Zo is er weinig tot niets bekend over de effecten van een BSA op studenten met een functiebeperking. Voor studenten met een migratieachtergrond zijn de effecten van een BSA wisselend en zeker niet altijd positief. Zo blijkt uit recent onderzoek van Broks e.a. (2021) dat vrouwelijke geneeskundestudenten met een migratieachtergrond na drie jaar een lager bachelorrendement behaalden onder een verhoogde BSA-norm. Tot slot worden andere mogelijke negatieve gevolgen van het BSA niet genoemd in de verkenning: studenten die zich uitschrijven voor 1 februari van het studiejaar om het BSA te ontlopen en zich in het studiejaar daarna weer inschrijven (‘BSA-schijnbeweging’); toegenomen stress, vooral onder vrouwelijke studenten (Stegers-Jager e.a., 2020); keuze voor makkelijkere vakken door studenten en mogelijk ´soepeler´ beoordelingsgedrag van docenten (Keng, 2016); en de hypothese dat de BSA-grens van bijvoorbeeld 40 studiepunten geen minimum, maar een streefwaarde wordt (Stegers-Jager e.a., 2011).

De belangrijkste omissie is in onze ogen echter dat de kwaliteit van de curricula in deze verkenning volledig buiten beschouwing gelaten wordt, wat op tenminste twee manieren relevant is. Ten eerste omdat het stellen van hoge eisen aan de studieprestaties van studenten alleen te verantwoorden is als de kwaliteit van de opleiding hoog is. Je kan een hordeloper geen eerlijke wedstrijd laten rennen op een baan vol kuilen en gaten. Hoewel de verkenning zich expliciet niet richt op Corona, is dit wel een sprekend voorbeeld van een situatie waarin de kwaliteit van de opleiding niet meer gegarandeerd kon worden en het BSA dus ook niet wenselijk is. Bovendien is het de vraag of het ´afstandsonderwijs´ dat in jaar 1 van de bacheloropleiding werd aangeboden ten tijde van COVID-19, representatief is voor het onderwijs dat in de latere jaren wordt aangeboden. De vraag die dan ook rijst is of de studieprestaties behaald in jaar 1, voorspellend kunnen zijn voor de studieprestaties in de latere studiejaren wanneer dit onderwijs een ander karakter heeft. De vraag of een BSA een goede maatregel is, hangt dus in sterke mate af van de kwaliteit van de opleidingen. Dit wordt ook geïllustreerd door onderzoek dat laat zien dat de effecten van een BSA beperkt zijn wanneer het studierendement hoog is en de studie-uitval laag is (Arnold, 20125). Interessant in dit verband is dat er ook opleidingen zijn die geen BSA hanteren maar (toch) een hoog studierendement en een lage studie-uitval in de latere studiejaren hebben (bv. bacheloropleiding Geneeskunde te Maastricht).

 

Ten tweede is binnen curricula de kwaliteit van de toetsen waar het BSA op gebaseerd wordt, cruciaal. Enerzijds omdat een beslisregel zoals het BSA nooit goede beslissingen zal opleveren als deze gebaseerd is op gebrekkige informatie. En anderzijds vanwege de invloed die toetsen hebben op de motivatie om te leren (Kickert e.a., 2021). Studenten zijn immers, geheel begrijpelijk, geneigd om vooral de leerdoelen te behalen die nodig zijn om de toetsen te halen. Voldoendes op toetsen zijn immers, zeker in het geval van een BSA, nodig om te ‘overleven’ in het HO. Impliciet worden studenten daarmee ontmoedigd om de ongetoetste doelen te behalen; de tijd en energie die ze hierin steken, verlaagt de tijd en energie die ze in de getoetste doelen kunnen steken en dus ook hun overlevingskansen. Dit is vooral problematisch omdat hogere orde vaardigheden, zoals kritisch denken en creativiteit veel lastiger, of niet betrouwbaar te toetsen vallen. Omdat we streven naar betrouwbare beslissingen, dreigen daarmee belangrijke, zo niet de belangrijkste doelen niet getoetst en mede daardoor niet bereikt te worden.

 

Concluderend kunnen we stellen dat de verkenning van de VSNU de voordelige kanten van het BSA nadrukkelijker onder de aandacht brengt dan de mogelijke nadelen. Daaraan voorafgaat nog de vraag of een discussie over het BSA op nationaal niveau wel zinvol is. De kwaliteit van curricula is dermate bepalend voor de uitwerking van het BSA, dat een opleiding-specifieke discussie ons de enige zinvolle lijkt.

1Inmiddels heeft de VSNU haar naam gewijzigd naar Universiteiten van Nederland. Omdat de verkenning onder de naam VSNU is verricht, gebruiken de auteurs deze afkorting nog.

Literatuur

Arnold, I.J.M. (2015). The effectiveness of academic dismissal policies in Dutch university education: an empirical investigation. Studies in Higher Education, 40(6), 1068-1084.

Broks, V.M.A., Stegers-Jager, K.M., Broek van den W.W., & Woltman, A.M. (2021). Effects of raising the bar on medical student study progress: An intersectional approach. Medical Education, 55, 972-981.

Cornelisz, I., Velden van der, R., Wolf, I. de & Klaveren C. (2020). The consequences of academic dismissal policy for academic success. Studies in Higher Education, 45(11), 2175-2189.

Keng, S. (2016). The effect of a stricter academic dismissal policy on course selection, student effort and grading leniency. Education Finance and Policy, 11(2), 203-224.

Kickert, R., Meeuwisse, M., Stegers-Jager, K. M., Prinzie, P., & Arends, L. R. (2022). Curricular fit perspective on motivation in higher education. Higher Education, 83(4), 729-745.

Stegers-Jager, K. M., Cohen-Schotanus, J., Splinter, T. A. W., & Themmen, A. P. N. (2011). Academic dismissal policy for medical students: Effect on study progress and help-seeking behaviour. Medical Education, 45(10), 987–994.

Stegers?Jager, K. M., Savas, M., van der Waal, J., van Rossum, E. F., & Woltman, A. M. (2020). Gender?specific effects of raising Year?1 standards on medical students' academic performance and stress levels. Medical education, 54(6), 538-546.

VSNU (2021). Verkenning BSA. https://www.universiteitenvannederland.nl/files/VSNU%20-%20Verkenning%20BSA%20-%20September%202021(1).pdf

 

Deel dit artikel